OPMERKING: Als u geen
GSC™ 10 hebt, kunt u deze stap overslaan.
Pas wanneer beide magneten op één lijn zijn geplaatst met de respectievelijke indicatielijnen, kan de
Edge® gegevens ontvangen.
- Plaats de
GSC 10 op de linker achterframe-arm (de kant tegenover de ketting).
- Plaats het platte rubberen kussentje
of het driehoekige rubberen kussentje tussen de
GSC 10 en de frame-arm.
- Bevestig de
GSC 10 losjes met twee kabelbinders
.
- Plaats de pedaalmagneet
op de pedaalarm met behulp van de steun met plakstrip en een kabelbinder
.
- Schroef de spaakmagneet
los van het plastic onderdeel.
- Plaats de spaak in de sleuf van het plastic onderdeel en draai de magneet gedeeltelijk vast.
De spaakmagneet mag van de
GSC 10 af wijzen als er onvoldoende ruimte is tussen de sensorarm en de spaak. De spaakmagneet moet zich op één lijn bevinden met de indicatielijn
op de sensorarm.
- Draai de schroef
op de sensorarm los.
- Verplaats de sensorarm zodat deze zich binnen 5 mm van de spaakmagneet bevindt.
U kunt de
GSC 10 ook dichter naar een van de twee magneten kantelen om de uitlijning te verbeteren.
- Selecteer
Reset
op de
GSC 10.
De LED wordt rood en dan groen.
- Beweeg de trappers rond om de uitlijning van de sensor te testen.
De rode LED knippert iedere keer als de pedaalmagneet de sensor passeert. De groene LED knippert iedere keer als de spaakmagneet de sensorarm passeert.
OPMERKING: De LED knippert de eerste 60 keer dat de magneet de sensor passeert nadat u een reset hebt uitgevoerd. Selecteer
Reset opnieuw als u de magneet de sensor vaker wilt laten passeren.
- Als alles naar behoren functioneert en goed is uitgelijnd, zet u de kabelbinders, sensorarm en spaakmagneet stevig vast.
Garmin® raadt aan een moment tussen 0,21 en 0,27 Nm (1,9 en 2,4 lbf-inch) te gebruiken om voor een waterdichte afsluiting van de
GSC 10-sensorarm te zorgen.