Aanvullende camera's koppelen met een Garmin navigatietoestel

U kunt maximaal 4 BC™ 40 draadloze camera's koppelen met een compatibel Garmin® navigatietoestel.

  1. Plaats de batterijen in de camera.

    De camera schakelt automatisch over op de koppelmodus en het blauwe lampje gaat knipperen wanneer de camera in de koppelmodus staat. De camera blijft gedurende vijf minuten in de koppelmodus. Als de koppelmodus is verlopen, kunt u de batterijen verwijderen en opnieuw plaatsen.

  2. Plaats het compatibele Garmin navigatietoestel buiten uw voertuig, maar binnen 1,5 m (5 ft.) van de camera en schakel het navigatietoestel in.
  3. Selecteer Instellingen > Draadloze camera > Voeg nieuwe camera toe op het Garmin navigatietoestel.

    Het toestel wordt gekoppeld met uw camera en het configuratiescherm voor de begeleidingslijnen wordt weergegeven.

  4. Gebruik de pijlen op het scherm om de begeleidingslijnen te plaatsen en selecteer Terug (De begeleidingslijnen uitlijnen).

    Als de camera of het voertuig niet in de ideale positie is geplaatst om de uitlijning van de begeleidingslijnen te voltooien, kunt u de uitlijning later uitvoeren via de camera-instellingen.

  5. Voer een naam in voor de camera (optioneel).

    U kunt het beste een beschrijvende naam gebruiken die de locatie van de camera duidelijk aangeeft.

  6. Selecteer OK.

Als u meerdere camera's hebt gekoppeld, kunt u vanuit de cameraweergave schakelen tussen camera's (Schakelen tussen camera's) en de volgorde instellen waarin de camera's worden weergegeven (De cameravolgorde wijzigen).

Copyright © Garmin. Alle rechten voorbehouden.GUID-A52DB25D-9CB5-49CA-8926-E861641EF176 v3