Een BC 50 achteruitrijcamera koppelen met een Garmin navigatietoestel

Voordat u verbinding kunt maken met een camera, moet u de instelling Wi‑Fi® op uw Garmin® navigatietoestel inschakelen.

De BC™ 50 draadloze achteruitrijcamera is compatibel met sommige Garmin navigatietoestellen met Android™. Ga naar garmin.com/bc50 voor meer informatie over compatibiliteit van toestellen.

U kunt maximaal vier BC 50 draadloze achteruitrijcamera's koppelen met uw compatibele Garmin navigatietoestel.

  1. Werk uw navigatietoestel bij met de nieuwste softwareversie.

    Uw toestel ondersteunt de BC 50 camera mogelijk alleen met de nieuwste software. Raadpleeg de gebruikershandleiding van uw navigatietoestel voor meer informatie over het bijwerken van de software.

  2. Schakel het Garmin navigatietoestel in en breng het binnen 3 m (10 ft.) van de camera.
  3. Zet het voertuig in de achteruitversnelling om de camera van stroom te voorzien.
  4. Selecteer Appladesymbool > Extra > Achterzicht > Voeg toe > Garmin BC50.
  5. Selecteer uw BC 50 camera in de lijst met beschikbare camera's.
  6. Positioneer de begeleidingslijnen met behulp van de pijlen op het scherm.

    Als de camera of het voertuig niet in de ideale positie is geplaatst om de uitlijning van de begeleidingslijnen te voltooien, kunt u de uitlijning later uitvoeren.

  7. Selecteer Sla op.

Nadat u het koppelingsproces voor de eerste keer met een camera hebt voltooid, maken de camera en het navigatietoestel automatisch verbinding als ze zijn ingeschakeld en zich binnen het bereik bevinden.

Copyright © Garmin. Alle rechten voorbehouden.GUID-03E29042-23C8-4418-8521-2AAEA94C7400 v5